• IPA: /hʊstiː/
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *gǫstъ

hustý

  1. dicht



  • hu·s·tý
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *gǫstъ

hustý

  1. dicht; een hoge dichtheid hebbend
    «Jeřábek lesní žije v hustých lesích, kde ho poznáme podle vysokého slabého pískotu.»
    De hazelhoen leeft in dichte bossen, waar we hem kunnen herkennen op basis van hoog slap gefluit.
  2. (spreektaal) stroperig, viskeus; een hoge viscositeit hebbend
  3. (spreektaal) super, cool, vet
    «To je husté
    Dat is cool!


  1. vazkí, viskózní
  2. boží, cool
  1. řídký
  2. řídký
  • hustá polévka vdikke soep
  • husté vlasy monbezieldmvdicht haar