viskeus
- vis·keus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stroperig’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- afgeleid van het Franse visqueux (met het achtervoegsel -eus) of daarvoor van het Latijnse 'viscum' (maretak, lijm daarvan) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | viskeus | viskeuzer | viskeust |
verbogen | viskeuze | viskeuzere | viskeuste |
partitief | viskeus | viskeuzers | - |
viskeus
- (natuurkunde) stroperig (dikvloeibaar) ten gevolge van inwendige wrijving
- Door de polymerisatie werd het mengsel steeds viskeuzer.
- De spelling van dit woord kan met recht een knelpunt van de Nederlandse spelling genoemd worden.
- Verwante woorden als viscositeit worden met een "c" gespeld.
1. stroperig ten gevolge van inwendige wrijving
- Het woord viskeus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "viskeus" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "viskeus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ viskeus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be