• Afgeleid van het Proto-Slavische *gotovъ

hotový

  1. klaar; in gereedheid gebracht, gereed, het is gepiept


  • IPA: /ɦɔtɔviː/
  • ho·to·vý
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *gotovъ

hotový

  1. klaar; in gereedheid gebracht, gereed, het is gepiept
    «Když byl obraz hotový, dal jej malíř ještě zarámovat.»
    Toen het schilderij klaar was, liet de schilder hem omlijsten.
  2. klaar; psychisch of fysiek uitgeput, niet in staat om verder te werken
    «Trvalo mi několik hodin, než jsem ho konečně přemluvil; jsem z toho smlouvání úplně hotový
    Het duurde me een paar uur voordat ik hem uiteindelijk kon ompraten; ik was met het gekibbel helemaal klaar.
  3. compleet, volledig; zonder overdrijving
    «Když jsem vešel do domu, všechen nábytek byl zpřevrácený, nádobí rozbité, všude popel — hotová pohroma.»
    Toen ik het huis binnenkwam, waren alle meubels omvergeworpen, het servies kapot, overal as – een complete ramp.
  4. beschikbaar, voorbereid, ter beschikking, voor handen


  1. dodělaný, dokončený, provedený
  2. vyčerpaný
  3. úplný
  4. připravený, pohotový, odhodlaný, nakloněný, ochotný
  1. nedokončený, nehotový, neúplný, rozpracovaný
  2. čerstvý, svěží