Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·be·reid
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen voorbereid voorbereider voorbereidst
verbogen voorbereide voorbereidere voorbereidste
partitief voorbereids voorbereiders -

Bijvoeglijk naamwoord

voorbereid

  1. voorzien van voldoende hulpmiddelen en vaardigheden om een bepaalde taak naar behoren te kunnen vervullen
     We waren niet goed voorbereid op deze omstandigheden.[1]
     Algauw liepen ze achter elkaar door de schuifdeuren terug naar de eetzaal, waar Sverre in het geheim het ophangen van de schilderijen had voorbereid.[2]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
voorbereiden

voorbereid

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbereiden
    • ... dat ik voorbereid. 
  2. voltooid deelwoord van voorbereiden

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be