bereid
- be·reid
- In de betekenis van ‘gereed’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
- vervoeging van bereiden: de stam zonder -d omdat de stam al op -d eindigt en zonder ge- vanwege voorvoegsel [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | bereid |
verbogen | bereide |
partitief | bereids |
bereid
- akkoord gaand, instemmend: bereid tot actie
- Ben je bereid om vandaag over te werken?
1. akkoord gaand, instemmend: bereid tot actie
vervoeging van |
---|
bereiden |
bereid
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bereiden
- Ik bereid.
- gebiedende wijs van bereiden
- Bereid!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bereiden
- Bereid je?
vervoeging van: | bereiden… |
verbogen vorm: | bereide |
bereid
- voltooid deelwoord van bereiden
- vormt de voltooide tijden
- Hij had een heerlijke maaltijd voor ons bereid.
- vormt de lijdende vorm
- Acetosal wordt bereid door het acetyleren van salicylzuur.
- als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
- De maaltijd is bereid door een chef-kok.
- attributief gebruikt
- De viering werd afgesloten met een door de oudercommissie bereide maaltijd.
- Het woord bereid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bereid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "bereid" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bereid op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be