• be·reid·wil·lig
  • Samenstellende afleiding van bereid en wil met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bereidwillig bereidwilliger bereidwilligst
verbogen bereidwillige bereidwilligere bereidwilligste
partitief bereidwilligs bereidwilligers -

bereidwillig [1]

  1. tot hulp en dienst bereid zijn of daarvan blijk geven
    • Het festival was mede mogelijk dankzij de bereidwillige medewerking van de gemeente. 
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]