• he·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord heling helingen
verkleinwoord

de helingv [2]

  1. (medisch) het gezond worden of maken van iemand [3]
    • Waarschijnlijk had hij op mijn openheid en spontaniteit gerekend. Misschien hoopte hij zelfs op een herkansing. Zijn leven was op een dood spoor beland, zijn kinderen waren uit huis, zijn vrouw leefde voor haar volkstuin. Hij miste de spanning van vroeger, zijn oude zelfbeeld lag aan scherven, en nu kwam hij naar mij voor heling. Maar ik zou hem niet helpen.[4] 
  2. (juridisch) het verkopen van gestolen goederen zonder dat de verkoper ze zelf gestolen heeft [5]
    • Een man en vrouw die een gestolen eeuwenoud beeld bij het veilinghuis Christie’s aanboden, zijn veroordeeld voor heling. De man kreeg een jaar gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk. De vrouw werd veroordeeld voor acht maanden celstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Dat heeft de rechtbank in Amsterdam maandag bepaald. De straf is hoger dan het Openbaar Ministerie had geëist. [6] 
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[7]