herstel
- her·stel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | herstel | - |
verkleinwoord | - | - |
het herstel o
- een terugkeer naar een vorige toestand
- Zijn herstel ging erg snel en hij kon spoedig weer aan het werk.
- iets weer in een goede toestand terugbrengen
- Herstel voor dat voorwerp was niet meer mogelijk.
- een vergoeding voor leed
- Wij betalen u volledig herstel.
|
1. een terugkeer naar een vorige toestand
vervoeging van |
---|
herstellen |
herstel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herstellen
- Ik herstel.
- gebiedende wijs van herstellen
- Herstel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herstellen
- Herstel je?
- Het woord herstel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "herstel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be