• heem
enkelvoud meervoud
naamwoord heem hemen
verkleinwoord heempje heempjes

het heemo

  1. (verouderd) woonplaats, geboortegrond
  2. besloten erf
  3. (in België) eigen ruimte van een jeugdorganisatie, honk
  4. (alleen als verkleinwoord) huiskrekel, zie heempje

(hieronder staan de afleidingen met heem of verkort hem, ham of -(e)m ; zie ook verwante afleidingen onder heim en hiem

afleidingen
als linkerdeel van samenstellingen
als rechterdeel van samenstellingen
enkelvoud meervoud
naamwoord heem hemen
verkleinwoord - -

de heemm

  1. (wetenschap) complexe verbinding met een centraal ijzerion en een porfyrinemolecuul als ligand, bijvoorbeeld de kleurstof van hemoglobine
    • De heem heeft een centraal gelegen ijzeratoom (...) [6]
80 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[7]


  • heem

heem o

  1. woonplaats, geboortegrond
  2. besloten erf