inheems
- in·heems
- In de betekenis van ‘in het land zelf thuis behorende’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1]
- samenstelling van in en heem zn met het achtervoegsel -s [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | inheems | inheemser | inheemst |
verbogen | inheemse | inheemsere | inheemste |
partitief | inheems | inheemsers | - |
inheems
- (biologie) van oorsprong ergens voorkomend
- Dat is een inheems kruid in ons land.
1. van oorsprong ergens voorkomend
- Het woord inheems staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inheems" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "inheems" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ inheems op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be