har
Niet te verwarren met: Haar, hår |
- har
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | har | harren |
verkleinwoord | harretje | harretjes |
- Het woord har staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "har" herkend door:
13 % | van de Nederlanders; |
21 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- har
Naar frequentie | 10 |
---|
har
- tegenwoordige tijd van have
har onbezield
- har
Naar frequentie | 9 |
---|
har
- tegenwoordige tijd van ha
- har
har
- tegenwoordige tijd van ha
har
- gebiedende wijs van hare
- har
Naar frequentie | 9 |
---|
har
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van ha
- «…jag har…»
- …ik heb…
- «Jag har en bil.»
- Ik heb een auto.
- «…du har…»
- …jij hebt…
- «Du har en bil.»
- Jij hebt een auto.
- «…hon har…»
- …zij heeft…
- «Hon har en bil.»
- Zij heeft een auto.
- «…vi har…»
- …wij hebben…
- «Vi har en bil.»
- Wij hebben een auto.
- «…ni har…»
- …jullie hebben…
- «Ni har en bil.»
- Jullie hebben een auto.
- «…ni har…»
- …u heeft…
- «Ni har en bil.»
- U heeft een auto.
- «…de har…»
- …zij hebben…
- «De har en bil.»
- Zij hebben een auto.
- «…jag har…»