scharnier
- schar·nier
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beweeglijke verbinding’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1732 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scharnier | scharnieren |
verkleinwoord | scharniertje | scharniertjes |
het scharnier o
- een draaibaar verbindingsstuk tussen twee voorwerpen
- Ik zal dat piepende scharnier eens een drupje olie geven.
- scharnierband, scharnierblad, scharnierbloem, scharnierbout, scharnieren, scharniergewricht, scharnierkoppeling, scharnieroplegging, scharnierpen, scharnierpunt, scharnierstelling
Naam met scharnieren.
- Jan Vermast van Gelderzande tot Machelen.
1. een draaibaar verbindingsstuk tussen twee voorwerpen
vervoeging van |
---|
scharnieren |
scharnier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scharnieren
- Ik scharnier.
- gebiedende wijs van scharnieren
- Scharnier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scharnieren
- Scharnier je?
- Het woord scharnier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "scharnier" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "scharnier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be