handzaam schiettuig
  • hand·zaam
  • afleding van hand met het achtervoegsel -zaam
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen handzaam handzamer handzaamst
verbogen handzame handzamere handzaamste
partitief handzaams handzamers -

handzaam [1]

  1. zo klein dat iets makkelijk te gebruiken en te vervoeren is
    • Voorzichtig legde ik het schilderij neer met het gezicht naar beneden. Een van de weinige handvaardigheden waar ik prat op ga is het op-, af- en bijspannen van schilderijen, ook grote formaten. Soms kan dat problemen opleveren, maar die verwachtte ik hierbij niet. Bij het licht van een bouwlamp spande ik het linnen af, rolde het op en verpakte het in bubbeltjesplastic. Ik demonteerde het spieraam en tapete de latten aan elkaar tot een handzaam pakket.[2] 
    • De tekst moet geliefd zijn geweest, want al is er maar één complete versie bewaard, er zijn fragmenten van acht handschriften bekend. Zeker twee daarvan waren klein en handzaam: boekjes die nauwelijks groter zijn dan een briefkaart en hooguit 200 bladzijden tellen. [3]  
  2. van een persoon dat die makkelijk in de omgang is
99 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Valens, Anton
    Het compostcirculatieplan 2016 ISBN 978-90-254-4685-7 pagina 261
  3. Geerdink, Nina Jos Joosten, Johan Oosterman
    De Leeslijst 2015 ISBN 978-94-6004207-2 pagina 30-31
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be