praktisch
- prak·tisch
- afgeleid van het Duits met het achtervoegsel -isch [1]
- In de betekenis van ‘m.b.t. de toepassing, nuttig’ voor het eerst aangetroffen in 1840 [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | praktisch | praktischer | |
verbogen | praktische | praktischere | |
partitief | praktisch | praktischers | - |
praktisch
- op een manier die ook echt uitgevoerd kan worden, en zodoende nuttig
- Er is toch wel een praktischere oplossing te bedenken?
- ▸ Ik was erg ontroerd door haar bezorgdheid, maar ook door haar praktische advies.[3]
- Het woord praktisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "praktisch" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ praktisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "praktisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be