forel
- fo·rel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | forel | forellen |
verkleinwoord | forelletje | forelletjes |
- (straalvinnigen) benaming voor zalmachtige zoetwatervissen uit de geslachten Salmo , Salvelinus en Oncorhynchus
-
Een forel in het water
-
Dagverse forellen
-
Een gebakken forel met garnituur
- Amerikaanse meerforel, beekforel, bronforel, gevlekte snoekforel, goudforel, meerforel, regenboogforel, roodkeelforel, sevanforel, snoekforel, zeeforel
- forelbaars, forelzalmen
- forelei, forelhaak, forelkuit, forelschimmel, forelwater, forellennet, forellenvangst, forellenvijver
1. benaming voor zalmachtige zoetwatervissen uit de geslachten Salmo, Salvelinus en Oncorhynchus
- Het woord forel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "forel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "forel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be