(heteroniem)

  • flap
enkelvoud meervoud
naamwoord flap flappen
verkleinwoord flapje flapjes

[A] de flapm

  1. korte snelle beweging of het geluid dat een vlak van soepel materiaal bij zo'n beweging maakt
  2. omgeslagen stuk van een lap textiel
  3. (medisch) omgeslagen stuk van een lap vlees of weefsel
  4. (kookkunst) koek of gebak uit dun deeg dat om een vulling is geslagen appelflap
  5. groot vel papier aan een bord
  6. klep om iets af te sluiten
  7. (boekbinderij) naar binnen omgeslagen deel van een losse boekomslag
    • Op de flap voorin stond een kort stukje over de auteur 
  8. (informeel) betaalmiddel in de vorm van een gedrukt biljet
  9. (plantkunde) benaming voor zoetwateralgen die een door elkaar gestrengelde massa vormen
vervoeging van
flappen

flap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flappen
    • Ik flap. 
  2. gebiedende wijs van flappen
    • Flap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flappen
    • Flap je? 

[A] flap

  1. doffe geluid zoals dat ontstaat bij een snelle, korte beweging van een soepel vlak
  2. om een snelle, korte beweging aan te geven
enkelvoud meervoud
naamwoord flap flaps
verkleinwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie in deze vorm.

[B] de flapm

  1. (luchtvaart) beweegbare klep aan een vliegtuigvleugel, bij het landen uitgeklapt om het draagvlak te vergroten
  2. (boekbinderij) naar binnen omgeslagen deel van een los boekomslag
    • Op de flap achterin wordt zijn vorige boek aangeprezen. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[9]