flapper
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- flap·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flapper | flappers |
verkleinwoord | flappertje | flappertjes |
Zelfstandig naamwoord
de flapper m
- iets of iemand dat of die flapt
- ganzenvanger
Verwante begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
flapperen |
flapper
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flapperen
- Ik flapper.
- gebiedende wijs van flapperen
- Flapper!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flapperen
- Flapper je?
Gangbaarheid
- Het woord flapper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flapper" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ flapper op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be