ervaren wandelaars
  • er·va·ren
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ervaren ervarener ervarenst
verbogen (ervarene) ervarenste
partitief ervarens ervareners -

ervaren

  1. bekwaam door ondervinding
    • Ze is een van de meest ervaren speelsters in het veld. 
     De dagen erna moesten we ons concentreren op de uitdagingen die voor ons lagen zoals Glenn Pass, Pinchot Pass, Mather Pass en Muir Pass, allemaal meer dan 3.500 m hoog. England was een ervaren alpinist.[3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ervaren
ervoer
ervaarde (VL)
ervaren
klasse 6

zwak -d
gemengd

volledig
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘ondervinden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1420 [4]

ervaren

  1. iets beleven, doormaken, ondervinden
    • De meesten ervaren dit als onaangenaam. 
     Er ontstaat een soort gelukscocktail zodra je de hele dag loopt. Een mix van endorfine, serotonine, dopamine, oxytocine en testosteron. Als je deze hormonen allemaal tegelijk ervaart geven ze een wonderlijk gevoel dat net zo verslavend is als elke harddrug.[3]
  • vervoeging van ervaren: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van: ervaren…
geen verbogen vorm

ervaren

  1. voltooid deelwoord van ervaren
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]