Nederlands

 
menselijk embryo
Uitspraak
Woordafbreking
  • em·bryo
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘kiem’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord embryo embryo's
verkleinwoord embryootje embryootjes

Zelfstandig naamwoord

embryo o [3]

  1. (medisch) een organisme in het eerste ontwikkelingsstadium na de bevruchting
    • Het gebruiken van embryo's voor de wetenschap roept ethische vragen op. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Schots

Zelfstandig naamwoord

embryo

  1. (medisch) embryo; een organisme in het eerste ontwikkelingsstadium na de bevruchting

Meer informatie


Slowaaks

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

embryo o

  1. (medisch) embryo; een organisme in het eerste ontwikkelingsstadium na de bevruchting
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • ľudské embryo o – menselijke embryo

Meer informatie


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ɛmbrɪjɔ/
Woordafbreking
  • em·bryo
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

embryo o

  1. (medisch) embryo; een organisme in het eerste ontwikkelingsstadium na de bevruchting
Verbuiging
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen