eland
  • eland
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘herkauwer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1456 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord eland elanden
verkleinwoord elandje elandjes

de elandm

  1. (evenhoevigen) Alces alces  , een groot hert uit de poolstreken met een opvallend groot en breed vertakt gewei
    • In Canada worden elanden vaak aangereden omdat ze over de weg lopen. 
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]


eland

  1. (evenhoevigen) elandantilope


eland

  1. (evenhoevigen) elandantilope