Nederlands

[1] voorbeeld van echo
 
[3] echo van foetus
Uitspraak
Woordafbreking
  • echo
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘geluidsweerkaatsing’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • afgeleid van het Griekse èchō (weergalm)
enkelvoud meervoud
naamwoord echo echo's
verkleinwoord echootje echootjes

Zelfstandig naamwoord

de echom

  1. (muziek) een hoorbare terugkaatsing van een gemaakt geluid
    • Wie is de burgemeester van Wezel ... ezel..ezel. Is een bekend zinnetje om de echo te testen. 
  2. (elektronica) een herhaald elektronisch signaal
  3. (spellingsalfabet) spelwoord van het ITU/NAVO-spellingalfabet voor de letter e
  4. verkorting voor echografie
    • De zwangere vrouw heeft een echo laten maken. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
echoën

echo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van echoën
    • Ik echo. 
  2. gebiedende wijs van echoën
    • Echo! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van echoën
    • Echo je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

echo o

  1. echo


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
echar

echo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van echar
vervoeging van
echarse

echo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van echarse


Tsjechisch

Zelfstandig naamwoord

echo o

  1. echo
Afgeleide begrippen