• weer·galm
enkelvoud meervoud
naamwoord weergalm weergalmen
verkleinwoord weergalmpje -

de weergalmm

  1. teruggekaatste galm
vervoeging van
weergalmen

weergalm

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weergalmen
    • Ik weergalm. 
  2. gebiedende wijs van weergalmen
    • Weergalm! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weergalmen
    • Weergalm je?