weergalmen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van weergalmen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		weergalmen			te weergalmen
	toekomend		zullen weergalmen			te zullen weergalmen
voltooid	tegenwoordig		hebben weergalmd			te hebben weergalmd
	toekomend		weergalmd zullen hebben			weergalmd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	weergalmend		weergalmd			ev. weergalm	mv. verouderd weergalmt	weergalme
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	weergalm	weergalmt	weergalmt	weergalmt	weergalmt	weergalmen	weergalmen	weergalmen
verleden (o.v.t.)	weergalmde	weergalmde	weergalmde	weergalmde	weergalmde	weergalmden	weergalmden	weergalmden
toekomend (o.t.t.t.)	zal weergalmen	zult/zal weergalmen	zult/zal weergalmen	zult weergalmen	zal weergalmen	zullen weergalmen	zullen weergalmen	zullen weergalmen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou weergalmen	zou weergalmen	zou(dt) weergalmen	zoudt weergalmen	zou weergalmen	zouden weergalmen	zouden weergalmen	zouden weergalmen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb weergalmd	hebt weergalmd	hebt/heeft weergalmd	hebt weergalmd	heeft weergalmd	hebben weergalmd	hebben weergalmd	hebben weergalmd
verleden (v.v.t.)	had weergalmd	had weergalmd	had weergalmd	hadt weergalmd	had weergalmd	hadden weergalmd	hadden weergalmd	hadden weergalmd
toekomend (v.t.t.t.)	zal weergalmd hebben	zal/zult weergalmd hebben	zult/zal weergalmd hebben	zult weergalmd hebben	zal weergalmd hebben	zullen weergalmd hebben	zullen weergalmd hebben	zullen weergalmd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou weergalmd hebben	zou weergalmd hebben	zou/zoudt weergalmd hebben	zoudt weergalmd hebben	zou weergalmd hebben	zouden weergalmd hebben	zouden weergalmd hebben	zouden weergalmd hebben