dub
- dub
- van het Engels [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dub | dubs |
verkleinwoord | dubje | dubjes |
- (muziek) een extra geluid dat ingebracht wordt in een bestaand geluidsfragment
- Daar moet nog een dub ingevoegd worden.
- een techniek die bij reggae gebruikt wordt voor het verkrijgen van bepaalde akoestische karakteristieken
1. een extra geluid dat ingebracht wordt in een bestaand geluidsfragment
vervoeging van |
---|
dubben |
dub
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dubben
- Ik dub.
- gebiedende wijs van dubben
- Dub!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dubben
- Dub je?
- Het woord dub staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Afgeleid van het Proto-Slavische *dǫbъ
dub m
- Afgeleid van het Proto-Slavische *dǫbъ
dub m
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /dʊp/
- dub
- Afgeleid van het Proto-Slavische *dǫbъ
dub m
- (plantkunde) eik; een geslacht van loofbomen
- eikenhout; het hout van een eik
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /dʊp/
- dub
- Afgeleid van het Proto-Slavische *dǫbъ
- (plantkunde) eik; een geslacht van loofbomen
- eikenhout; het hout van een eik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | dub | duby |
genitief | dubu | dubů |
datief | dubu | dubům |
accusatief | dub | duby |
vocatief | dube | duby |
locatief | dubu / dubě | dubech |
instrumentalis | dubem | duby |
|
- Zie Wikipedia voor meer informatie.