dubben
- dub·ben
- In de betekenis van ‘twijfelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1550 [1]
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘nasynchroniseren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dubben |
dubde |
gedubd |
zwak -d | volledig |
dubben
- inergatief twijfelend overwegen
- Ik ben er nog niet uit, ik zit nog te dubben.
- Als radeloose, die met gedurich dencken, ende dubben, den tijt vast slijten, ende niet sekers besluyten, nochte tot de sake en doen. (Statenvertaling, kanttekening bij Genesis 42:1, 1637)
dubben overgankelijk
- (filmkunst) het originele geluid van een (video-)film vervangen door een voor de doelgroep passende (taal-)versie
- Deze film wordt gedubd om de schitterende beelden niet met ondertitels te ontsieren.
de dubben mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord dub
- Het woord dubben staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dubben" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "dubben" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be