driehonderdvijftig

       
0 3 5 0
driehonderdvijftig,
op een abacus
  • drie·hon·derd·vijf·tig

driehonderdvijftig

  1. "350", het getal tussen driehonderdnegenenveertig en driehonderdeenenvijftig, driehonderd plus vijftig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen driehonderdvijftig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer driehonderdvijftig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "driehonderdvijftig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord driehonderdvijftig driehonderdvijftigs
verkleinwoord driehonderdvijftigje driehonderdvijftigjes

de driehonderdvijftigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 350 is aangeduid
    • Als jij driehonderdvijftig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de driehonderdvijftigmv

  1. groep van 350 eenheden
    • Die driehonderdvijftig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.