driehoek
Niet te verwarren met: Driehoek |
- drie·hoek
- van Middelnederlands driehoec, op te vatten als samenstelling van drie ht en hoek zn , in de betekenis van ‘deel van plat vlak door drie lijnen ingesloten’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | driehoek | driehoeken |
verkleinwoord | driehoekje | driehoekjes |
de driehoek m
- (meetkunde) tweedimensionale geometrische vorm, bestaande uit 3 hoeken en 3 zijden
- Elke driehoek heeft 180 graden.
- (politiek) overlegorgaan in Nederland, bestaande uit vertegenwoordigers van politie, het Openbaar Ministerie en een lokale overheid
- De driehoek van politie, justitie en gemeente.
- triangel, lijn, vierkant, vijfhoek, zeshoek, piramide, geometrie, meetkunde, driehoeksverhouding, gelijkzijdige driehoek
1. tweedimensionale geometrische vorm, bestaande uit 3 hoeken en 3 zijden
- Het woord driehoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "driehoek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ driehoek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "driehoek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be