Een triangel
  • tri·an·gel
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘slaginstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • Ontleend aan het Latijnse triangulus "driehoek(ig)", dat van angulus "hoek" afgeleid is met het voorvoegsel tri- "drie-".[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord triangel triangels
verkleinwoord triangeltje triangeltjes

de triangelm

  1. (muziekinstrument) een slaginstrument in de vorm van een vrijhangende metalen driehoek
    • Er wordt een eenvoudig ritme op een triangel bij gespeeld. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]