triangel
- tri·an·gel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘slaginstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
- Ontleend aan het Latijnse triangulus "driehoek(ig)", dat van angulus "hoek" afgeleid is met het voorvoegsel tri- "drie-".[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | triangel | triangels |
verkleinwoord | triangeltje | triangeltjes |
de triangel m
- (muziekinstrument) een slaginstrument in de vorm van een vrijhangende metalen driehoek
- Er wordt een eenvoudig ritme op een triangel bij gespeeld.
1. een slaginstrument in de vorm van een vrijhangende metalen driehoek
- Het woord triangel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "triangel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "triangel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ triangel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be