doof
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- doof
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | doof | dover | doofst |
verbogen | dove | dovere | doofste |
partitief | doofs | dovers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
doof
- niet of minder goed tot horen in staat zijn
- De dove man kon nog een prima leven leiden.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- zich doof houden
iets niet willen horen
- horende doof zijn
niet luisteren
- zich Oost-Indisch doof houden
niet willen luisteren
- zo doof als een kwartel
heel erg doof
Vertalingen
1. niet of minder goed tot horen in staat zijn
Werkwoord
vervoeging van |
---|
doven |
doof
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doven
- Ik doof.
- gebiedende wijs van doven
- Doof!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doven
- Doof je?
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord doof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doof" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "doof" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ doof op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Duits
Uitspraak
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
doof |
doofer, döfer |
am (doofsten) *, (döfsten) * |
alle verbuigingsvormen |
Bijvoeglijk naamwoord
doof