stokdoof
- stok·doof
- In de betekenis van ‘volledig doof’ voor het eerst aangetroffen in 1764 [1]
- intensief, samenstelling van stok en doof
stellend | |
---|---|
onverbogen | stokdoof |
verbogen | stokdove |
partitief | stokdoofs |
stokdoof
- heel erg slecht kunnen horen
- De stokdove oude man sprak bijna geen woord meer.
- Het woord stokdoof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stokdoof" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "stokdoof" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be