dijken
- dij·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dijken |
dijkte |
gedijkt |
zwak -t | volledig |
- (waterbeheer) van dijken voorzien
- Dei nait wil dieken mout wieken (gevelsteen op het waterschapshuis in Onderdendam, Groningen
de dijken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord dijk
- Het woord dijken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dijken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be