Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·dij·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

indijken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
indijken
dijkte in
ingedijkt
zwak -t volledig
  1. (waterbeheer) een gebied of een water met een dijk omgeven
    • „Die twee graden zal de planeet zeker veranderen. Het betekent bijvoorbeeld dat de zeespiegel met zeker zes meter zal stijgen. Dat duurt duizend jaar, maar al deze eeuw wordt het zeker één meter. En ook dat is heel veel. Natuurlijk kun je, zoals Nederland dat doet, je land indijken. Maar kijk eens naar de Noord-Duitse kust. Die is wonderschoon, dat is allemaal natuurgebied. Als je daar een dijk bouwt blijft er niks van over. En wil je werkelijk een muur zetten voor het strand van Honolulu? Dat zou een drama zijn voor het toerisme. Twee graden is de absolute limiet. Maar kijk eens waar ‘business as usual’ toe leidt. Dan komen we in een terra incognita. Grote delen van de aarde zullen onbewoonbaar worden.”[2] 
  2. beperken van een gevaar door het in te dammen
    • Momenteel is veel te doen over de vraag of overlevers van ebola in te zetten zijn bij het indijken van de epidemie.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Paul Luttikhuis 7 december 2015
  3. de Standaard 16.10.2014
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be