• be·dij·ken
  • Afgeleid van dijk met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bedijken
bedijkte
bedijkt
zwak -t volledig

bedijken

  1. overgankelijk voorzien van dijken
    • Dat stuk polder werd pas in 1756 bedijkt en voordien was het een kwelder. 
63 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be