• be·dijkt
  • vervoeging van bedijken: de stam met de uitgang -t, zonder ge- vanwege voorvoegsel
vervoeging van
bedijken

bedijkt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedijken
    • Jij bedijkt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedijken
    • Hij bedijkt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bedijken
    • Bedijkt! 
vervoeging van: bedijken…
verbogen vorm: bedijkte

bedijkt

  1. voltooid deelwoord van bedijken
stellend
onverbogen bedijkt
verbogen bedijkte

bedijkt

  1. beschermd door dijken
    • Tiengemeten heeft nu een bedijkt en een onbedijkt gedeelte.