Nederlands

 
Dijkpalen (1) aan de teen van een dijk
 
Dijkpaal (2) uit 1760 op de dijk bij Zwolle
Uitspraak
Woordafbreking
  • dijk·paal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dijkpaal dijkpalen
verkleinwoord dijkpaaltje dijkpaaltjes

Zelfstandig naamwoord

dijkpaal m [1]

  1. zware paal zoals men in rijen voor een dijk plaatst om de golfslag te breken
  2. genummerde paal langs een dijk geplaatst voor de plaatsbepaling

Gangbaarheid

Verwijzingen