Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dijk·recht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dijkrecht dijkrechten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dijkrecht o [1]

  1. (waterbeheer) waterstaatsorganisatie in Groningen tot 1848 voorloper van het waterschap
    • Daarna kan uit het resultaat dier afzonderlijke onderzoekingen één geheel worden saamgevat en zal het mogelijk worden door onderlinge vergelijking van hetgeen hier en daar zich heeft voorgedaan, in groote trekken een duidelijk beeld van het geheel te schetsen, zooals ieder dat aanschouwelijk voor oogen behoort te hebben, wanneer hij over twijfelachtige punten van dijkrecht te oordeelen heeft, of geroepen wordt om oude bescheiden den waterstaat rakende uit te leggen en te verklaren. [2] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen