dempen
- dem·pen
- In de betekenis van ‘dichtgooien, temperen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1620 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dempen |
dempte |
gedempt |
zwak -t | volledig |
dempen [2]
- overgankelijk dichtgooien met grond of ander vast materiaal
- De werklieden gingen de gracht dempen.
- overgankelijk zwakker maken, verzwakken, temperen
- De buren wilde graag het geluid dempen.
- Schokken (van een auto) of trillingen (van een brug) dempen gebeurt meestal met schokdempers.
- [1] volstorten
- [2] temperen, matigen, verzachten, verzwakken
- [1] uitbaggeren, uitgraven
- Als het kalf verdronken is dempt men de put
Pas als het kwaad al gebeurd is pakt men de oorzaak aan.
1. dichtgooien met grond of ander vast materiaal
- Het woord dempen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dempen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "dempen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be