• vol·stor·ten

volstorten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
volstorten
stortte vol
volgestort
zwak -t volledig
  1. helemaal vol gooien
    • Er zijn diverse maatregelen in de woning genomen, waaronder het volstorten van de kruipruimte met zand. De oorzaak van de te hoge concentratie is vooralsnog onbekend. [2] 
    • De Butchart-tuinen zijn het ultieme voorbeeld van succesvolle landwinning. Het land was in 1904 uitgeput na jarenlang extensief gebruik door Portland Cement. Jennie Butchart, de vrouw van de eigenaar van dat bedrijf, liet het land daarop volstorten met aarde afkomstig van nabijgelegen boerderijen. [3] 
  2. zoveel betalen dat het benodigde kapitaal bijeengebracht is