dader
- da·der
- In de betekenis van ‘bedrijver’ voor het eerst aangetroffen in 1644 [1]
- Afgeleid van daad met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dader | daders |
verkleinwoord | dadertje | dadertjes |
de dader m
- iemand die iets (slechts) gedaan heeft
1. iemand die iets (slechts) gedaan heeft
- Het woord dader staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dader" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "dader" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dader op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
dader
- dader; iemand die iets (slechts) gedaan heeft
dader
- dader; iemand die iets (slechts) gedaan heeft