Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • da·ders

Zelfstandig naamwoord

de dadersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dader
     Zolang het binnen de fatsoensnormen bleef, lachte hij vriendelijk maar bescheiden met de daders mee.[1]

Verwijzingen

  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2