• hoofd·da·der
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofddader hoofddaders
verkleinwoord hoofddadertje hoofddadertjes

de hoofddaderm

  1. de persoon die het meest verantwoordelijk is voor een misdaad; belangrijkste pleger van een misdaad
     De organisatie heeft in augustus een klacht ingediend bij het Comité voor de Rechten van de Mens (NCRM) van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), waarbij ook Suriname is aangesloten. "De OAS kan Suriname nu dwingen om verder te gaan met de zaak, zodat de hoofddader Desi Bouterse voor de rechter kan verschijnen", zegt Romeo Hoost van het Comité in het NOS Radio 1 Journaal.[2]
     Een jongen van 17 uit Krimpen blijft wel in voorlopige hechtenis. Hij zou de hoofddader zijn en het meeste geweld hebben gebruikt bij de poging het meisje te beroven.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “"Bouterse zal ooit berecht worden"” (Dinsdag 14 oktober 2014, 10:17), NOS
  3.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Verdachte beroving meisje nog vast” (Vrijdag 19 april 2013, 17:42), NOS