Cabine [1] van een vrachtwagen
  • ca·bi·ne
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hokje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1895 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord cabine cabines
verkleinwoord cabinetje
cabientje
cabinetjes
cabientjes

de cabinev

  1. (transport) bestuurdershokje van een vracht- of bestelauto
    • De trucker had van zijn cabine een heel persoonlijke woonkamer gemaakt. 
  2. (luchtvaart) ruimte voor passagiers in een vliegtuig
  3. (filmkunst), (techniek) de ruimte waarin zich de filmprojector van een bioscoop bevindt
  4. kleedhokje
    • We kleedden ons om in de cabine voordat we gingen zwemmen. 
  5. hokje waarin een tolk werkzaam is
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
cabine cabines

cabine

  1. cabine (meestal wordt in het Engels cabin gebruikt)


  • Mogelijk een vervorming van cabane "hut", of ontleend aan het Picardisch.[1]
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  cabine     la cabine     cabines     les cabines  

cabine v

  1. cabine (in alle bet.), hokje, hut
  1. Bron: Le Nouveau Petit Robert, 1996