kajuit
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ka·juit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘passagiersverblijf op boten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1455 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kajuit | kajuiten |
verkleinwoord | kajuitje | kajuitjes |
Zelfstandig naamwoord
- een gemeenschappelijke verblijfplaats op schepen
- De kajuit was voorzien van een kachel voor de koudere tijden.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een gemeenschappelijke verblijfplaats op schepen
Gangbaarheid
- Het woord kajuit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kajuit" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kajuit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be