cockpig van een vliegtuig
  • cock·pit
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘stuurhut in vliegtuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1926 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord cockpit cockpits
verkleinwoord cockpitje cockpitjes

de cockpitm

  1. ruimte voor de bestuurder in vliegtuig, boot of raceauto
    • Het gebeurt niet vaak, maar komt soms toch voor: een vliegtuig verdwijnt spoorloos van de radar. Contact met de cockpit leggen lukt niet meer. Al gauw wordt voor het ergste gevreesd. Wanneer er een flink aantal uren zonder radiocontact verstrijkt is het duidelijk: het vliegtuig is neergestort.[2] 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
cockpit cokcpits

cockpit

  1. cockpit, stuurcabine, stuurhut