buddy
- bud·dy
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vrijwilliger die aidspatiënt helpt’ voor het eerst aangetroffen in 1987 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buddy | buddy's |
verkleinwoord | buddy'tje | buddy'tjes |
de buddy m
- (informeel) een maatje, vriendje
- ▸ Mijn buddy England had ik al maanden niet meer gezien, maar ik dacht nog vaak aan de inventieve manier waarop hij zijn leven thuis had ingericht.[2]
- (maatschappij) een vrijwilliger die een hulpbehoevende eenzame of zieke medemens ondersteuning geeft
- Stan is al jaren buddy van Pieter.
- afkorting van buddyseat
- [3] buddyseat
- [1] bijrijder, hulpje, sparringpartner, speelkamaraad
- [2] aanspraak, gezelschap, hulpverlening, vrijwilliger
- [3] duozadel, zadel, zitje
- Het woord buddy staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buddy" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "buddy" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: buddy (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /bʌ.di/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
buddy | buddies |
buddy