vrijwilliger
- vrij·wil·li·ger
- afgeleid van vrijwillig met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vrijwilliger | vrijwilligers |
verkleinwoord | vrijwilligertje | vrijwilligertjes |
de vrijwilliger m
- (beroep) iemand die op vrijwillige basis aan iets meewerkt
- Hij was als vrijwilliger in dienst.
- ▸ De herinnering aan de Nationale 7 wordt ook levend gehouden in kleine musea, vaak gerund door vrijwilligers. In een oude garage in Piolenc bij Orange is een charmant museum gevestigd met oude auto's, foto's, reclameborden en andere memorabilia.[1]
- brandweervrijwilliger, coronavrijwilliger, groenvrijwilliger, kortverbandvrijwilliger, moslimvrijwilliger, oorlogsvrijwilliger, politievrijwilliger, sportvrijwilliger, taakvrijwilliger
|
- mannelijke vorm van vrijwilligster
vrijwilliger
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van vrijwillig
- Het woord vrijwilliger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vrijwilliger" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Peter Giesen“Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be