sparringpartner
- spar·ring·part·ner
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘oefenpartner (bij boksen)’ voor het eerst aangetroffen in 1948 [1]
- samenstelling van sparring zn en partner zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sparringpartner | sparringpartners |
verkleinwoord | - | - |
de sparringpartner m
- (sport) oefenpartner voor boksers, judoka's enz
- iemand om mee te overleggen, om ideeën, standpunten op uit te proberen, om mee te oefenen voor een debat
- Het woord sparringpartner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sparringpartner" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "sparringpartner" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sparringpartner op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be