schepen in een stevige bries
  • bries
[1] enkelvoud meervoud
naamwoord bries briezen
verkleinwoord briesje briesjes
[2, 3] enkelvoud meervoud
naamwoord bries briesen
verkleinwoord

de briesv / m

  1. (meteorologie) zachte frisse wind
    • Er was een heerlijk verkoelend briesje dat kwam van zee. 
    • ‘s Lands grootste doordeweekse wielertoertocht werd onder prima weersomstandigheden verreden, al stelde de stevige bries de conditie van menig deelnemer behoorlijk op de proef. [7] 
     Het enige wat u moet weten, is dat de openslaande deuren naar het terras niet goed sluiten. In het geval dat er een stevige bries staat, zou ik u suggereren een stoel tegen de deuren aan te plaatsen.[8]
     Vanaf een uur of elf veranderde de frisse adem van de Middellandse Zee langzamerhand in een warme bries die eerder zweetdruppels dan verkoeling bracht.[9]
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) verbond (Jiddisj) [10]
  3. (Jiddisch-Hebreeuws) besnijdenis [11]
enkelvoud meervoud
naamwoord bries briesen
verkleinwoord

het brieso

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) verbond (Asjkenazisch Hebreeuws)
vervoeging van
briesen

bries

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van briesen
    • Ik bries. 
  2. gebiedende wijs van briesen
    • Bries! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van briesen
    • Bries je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[12]