blootleggen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van blootleggen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		blootleggen			bloot te leggen
	toekomend		zullen blootleggen bloot zullen leggen			te zullen blootleggen bloot te zullen leggen
voltooid	tegenwoordig		hebben blootgelegd			te hebben blootgelegd
	toekomend		blootgelegd zullen hebben			blootgelegd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	blootleggend		blootgelegd			ev. leg bloot	mv. verouderd legt bloot	legge bloot (bijzin) blootlegge
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	leg bloot	legt bloot	legt bloot	legt bloot	legt bloot	leggen bloot	leggen bloot	leggen bloot
verleden (o.v.t.)	legde bloot	legde bloot	legde bloot	legde bloot	legde bloot	legden bloot	legden bloot	legden bloot
toekomend (o.t.t.t.)	zal blootleggen	zult/zal blootleggen	zult/zal blootleggen	zult blootleggen	zal blootleggen	zullen blootleggen	zullen blootleggen	zullen blootleggen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou blootleggen	zou blootleggen	zou(dt) blootleggen	zoudt blootleggen	zou blootleggen	zouden blootleggen	zouden blootleggen	zouden blootleggen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	blootleg	blootlegt	blootlegt	blootlegt	blootlegt	blootleggen	blootleggen	blootleggen
verleden (o.v.t.)	blootlegde	blootlegde	blootlegde	blootlegde	blootlegde	blootlegden	blootlegden	blootlegden
toekomend (o.t.t.t.)	zal blootleggen bloot zal leggen	zult/zal blootleggen bloot zult/zal leggen	zult/zal blootleggen bloot zult/zal leggen	zult blootleggen bloot zult leggen	zal blootleggen bloot zal leggen	zullen blootleggen bloot zullen leggen	zullen blootleggen bloot zullen leggen	zullen blootleggen bloot zullen leggen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou blootleggen bloot zou leggen	zou blootleggen bloot zou leggen	zou(dt) blootleggen bloot zou(dt) leggen	zoudt blootleggen bloot zoudt leggen	zou blootleggen bloot zou leggen	zouden blootleggen bloot zouden leggen	zouden blootleggen bloot zouden leggen	zouden blootleggen bloot zouden leggen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb blootgelegd	hebt blootgelegd	hebt/heeft blootgelegd	hebt blootgelegd	heeft blootgelegd	hebben blootgelegd	hebben blootgelegd	hebben blootgelegd
verleden (v.v.t.)	had blootgelegd	had blootgelegd	had blootgelegd	hadt blootgelegd	had blootgelegd	hadden blootgelegd	hadden blootgelegd	hadden blootgelegd
toekomend (v.t.t.t.)	zal blootgelegd hebben	zal/zult blootgelegd hebben	zult/zal blootgelegd hebben	zult blootgelegd hebben	zal blootgelegd hebben	zullen blootgelegd hebben	zullen blootgelegd hebben	zullen blootgelegd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou blootgelegd hebben	zou blootgelegd hebben	zou/zoudt blootgelegd hebben	zoudt blootgelegd hebben	zou blootgelegd hebben	zouden blootgelegd hebben	zouden blootgelegd hebben	zouden blootgelegd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm blootgelegd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt blootgelegd				er is blootgelegd
verleden	er werd blootgelegd				er was blootgelegd
toekomend	er zal blootgelegd worden				er zal blootgelegd zijn
voorwaardelijk	er zou blootgelegd worden				er zou blootgelegd zijn
lijdende vorm blootgelegd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		blootgelegd worden			blootgelegd te worden
	toekomend		blootgelegd zullen worden			blootgelegd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		blootgelegd zijn			blootgelegd te zijn
	toekomend		blootgelegd zullen zijn			blootgelegd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word blootgelegd	wordt blootgelegd	wordt blootgelegd	wordt blootgelegd	wordt blootgelegd	worden blootgelegd	worden blootgelegd	worden blootgelegd
verleden (o.v.t.)	werd blootgelegd	werd blootgelegd	werd blootgelegd	werdt blootgelegd	werd blootgelegd	werden blootgelegd	werden blootgelegd	werden blootgelegd
toekomend (o.t.t.t.)	zal blootgelegd worden	zult blootgelegd worden	zult blootgelegd worden	zult blootgelegd worden	zal blootgelegd worden	zullen blootgelegd worden	zullen blootgelegd worden	zullen blootgelegd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou blootgelegd worden	zou blootgelegd worden	zou/zoudt blootgelegd worden	zoudt blootgelegd worden	zou blootgelegd worden	zouden blootgelegd worden	zouden blootgelegd worden	zouden blootgelegd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben blootgelegd	bent blootgelegd	bent/is blootgelegd	zijt blootgelegd	is blootgelegd	zijn blootgelegd	zijn blootgelegd	zijn blootgelegd
verleden (v.v.t.)	was blootgelegd	was blootgelegd	was blootgelegd	waart blootgelegd	was blootgelegd	waren blootgelegd	waren blootgelegd	waren blootgelegd
toekomend (v.t.t.t.)	zal blootgelegd zijn	zult blootgelegd zijn	zult blootgelegd zijn	zult blootgelegd zijn	zal blootgelegd zijn	zullen blootgelegd zijn	zullen blootgelegd zijn	zullen blootgelegd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou blootgelegd zijn	zou blootgelegd zijn	zou/zoudt blootgelegd zijn	zoudt blootgelegd zijn	zou blootgelegd zijn	zouden blootgelegd zijn	zouden blootgelegd zijn	zouden blootgelegd zijn