• blok·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blokken
/ˈblɔkə(n)/
blokte
/ˈblɔktə/
geblokt
/ɣəˈblɔkt/
zwak -t volledig

blokken

  1. inergatief heel hard studeren
    • Voor dit tentamen heeft hij drie weken lang onafgebroken geblokt. 
  2. (sport) overgankelijk (een aanval, offensief, e.d.) tegenhouden, blokkeren
     "Bij de goal van Mexico blokte Blind met zijn verkeerde voet. Je miste daar toen een type De Jong, een echte verdedigende middenvelder die zijn lichaamskracht gebruikt en een tackle kan inzetten. Een type ook die met een tackle de teneur van een wedstrijd kan omdraaien. De Jong gaan we echt missen."[4]
Frans: (België) bloquer

de blokkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord blok
     Niets in zijn houding wees erop dat hij op het punt stond zich terug te trekken in zijn eigen wereld, waar onzichtbare muren effectiever waren dan blokken beton.[5]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]